Ik zou willen dat je een zaklamp had.
Een kleintje zou genoeg zijn, om te zien
dat ik het zo slecht nog niet bedoel
als ik mokkend de vaatwasser uitpak,
het laatste ei laat vallen,
de juiste schoenen moet kiezen
en ik ondertussen nadenk
over morgen.
Waardoor ik niets hoor van wat je zegt.
Nou ja de woorden wel,
maar niet in de taal die in mijn wereld past.
Yunebeer
Tenslotte doe je je oogjes toe.
Als de dag de zon heeft gebracht
en rond het eten van het spelen weer heeft opgehaald,
als je pootjes genoeg hebben gelopen,
honderdtwintig minuten gedeeld door vier, maximaal.
Als je kopje alles heeft gezien, geproefd, besnuffeld
en stiekem onder banken en tafels is gedoken.
En als er na het eten een schoot beschikbaar is,
voor je mooie witte pluizenhoofdje.
Ben je eindelijk moe.
Slaap lekker beertje en slaap zacht
morgen is er weer een Yunedag.
De acht
Ze heeft de lenigheid van moeder,
en de boosheid van vader,
maar van wie heeft ze het toch,
vragen ze,
we herkennen niets
in ons
van dat tegendraadse.
Nou van de mensen,
van de waarden,
en alles wat zij hebben meegedragen.
Van het gras dat altijd groener is
bij opa op het platteland
en van de steden
waar ze het altijd beter weten.
De uitgetreden familieleden
met hun onvervulde wensen.
Van de overtuigingen
en verbuigingen
de erfenis naar het onvermijdelijke achterland
Van de acht,
het eeuwige van de acht
die zich weerspiegelt in de generaties
en altijd in beweging is
naar hetzelfde aan de overkant.
Vakjesdag
Ik had alle losse delen nog eens in mijn handen gehad
ze bedankt, geëerd en voor me neergelegd.
De successen stopte ik bij de successen
de blunders bij de blunders
en de stapel toekomst die ik altijd voor me zag
stopte ik in het vakje
alles wat niet gekomen was.
Bij de cijfers de drieën
en ook de negens en de tienen
wat ik had meegemaakt kwam bij de herinneringen
en waar niemand weet van had
kwam in een vakje diep van binnen
met het label ‘ongewis’.
Het werd een net pakket
ja het neigde wel naar perfect
oud, maar toch ook nieuw en fris.
Nee ik zou nooit kunnen zeggen
dat het maar een beetje halfjes
afgesloten was.
De achtste dag
‘Je komt inderdaad een dag tekort.’ Hij knikt instemmend. ‘Per week.’
‘Zei ik toch.’ Ik glimlach. Ik kan het niet laten om ook hardop uitgesproken mijn gelijk nog te halen.
‘En nu?’, vraag ik.
‘Tja. Daar heb ik helaas geen druppels voor.’
Nu lachen we samen.
‘Ik kan je wel wat voorlezen. Of een engeltje in het flesje stoppen, dat je helpt hier op eigen kracht mee om te gaan.’
‘Lees dan maar voor’, zucht ik. ‘En stuur dat engeltje er dan maar achteraan.’
Hij zegt niets. Hij neemt plaats op zijn kruk, en zoekt de woorden.
Onuitgesproken heeft hij het meeste al gedaan.
Ontwaar
De signalen waren niet te ontkennen,
je móest ze wel zien,
en iedereen zag ze.
Hij niet.
Hij zag dat het slechts
afleiding was
van zijn route,
zijn ware pad.
En hij stond ervoor.
Onverslaanbaar,
onontkoombaar
onvermijdbaar.
Het was van verre te herkennen
een onstopbare kracht
een ware
een onstopbare kracht.
Ergens
Ergens heb ik gedacht
dat je altijd bij me zou zijn.
Was het niet fysiek
dan toch spiritueel.
Zo kwam je gisteren
als kraai op het hek
die zijn goedkeuring
aan mijn beslissing gaf.
Ik zag je,
je was er.
En toch
trekt je geur langzaam uit het huis
en voel je elke dag
een millimeter verder weg.
Dus hoop ik je
en haal ik je
iedere dag
een millimeter terug.
En vraag ik je
ben je er.
En als je er bent
ben jij het dan echt?
Yara
Ik zie je nergens
waardoor je overal bent waar ik ga.
Thuis, waar op jouw plek nu een poesje slaapt,
tijdens elke wandeling
die doorgaans toch om jou draaide
en op het strand.
In en uit het water,
balletjes en stokken achterna
oren omhoog en ogen die hoopvol
om nog een rondje rennen vragen.
Waar je levend de kunst beheerste
om aanwezig en tegelijkertijd
onopvallend te zijn
zal je na je oversteek
nooit uit beeld verdwijnen.
Onze allerliefste Yara.