Ik stel me het spelende kind voor,
vrij, huppelend
tussen broers en zussen
die een bal gooien
van de ene, naar de andere kant van de straat.
Ik hoor geluiden uit het huis waar ik voor sta,
zoals het moet zijn geweest.
De was, de afwas, een bonk van een knie op hout,
iemand die wil weten of er nog wat te snaaien valt,
een schaterlach.
Ze geven de straat die nu leeg is
leven.
Ik zie haar voor me, dertien, veertien jaar oud.
De Duitsers die over de Afsluitdijk kwamen,
op de hoek werd de drank geloosd,
tonnen tegelijk in het water.
Ik maak foto’s,
van het huis
en ook een paar van mezelf.
Ze doen af aan het moment.
Dan bel ik oma.
‘Ik ben naar Bolsward gefietst’ zeg ik haar
‘en nu sta ik in de Hoogstraat.’
‘Ga even op het stoepje zitten’ zegt ze.
En daar praten we.
Dat ik nu ben waar zij toen kind was.
In woorden wijst ze me de drempel aan.
Daar is waar vader de manden vlocht.
Daar is waar ze sliep.
Daar is waar ze danste, zong, en grapjes maakte.
Ze lijkt alles nog te weten.
Heel kort maken we een gezamenlijk verleden.
Echt een van de allermooiste gedichten die je ooit geschreven hebt. Ik schiet elke keer als ik hem lees weer vol, zoveel liefde, zo mooi het heden en het verleden. Een oma en haar kleindochter zo veel liefde!!