‘Je komt inderdaad een dag tekort.’ Hij knikt instemmend. ‘Per week.’
‘Zei ik toch.’ Ik glimlach. Ik kan het niet laten om ook hardop uitgesproken mijn gelijk nog te halen.
‘En nu?’, vraag ik.
‘Tja. Daar heb ik helaas geen druppels voor.’
Nu lachen we samen.
‘Ik kan je wel wat voorlezen. Of een engeltje in het flesje stoppen, dat je helpt hier op eigen kracht mee om te gaan.’
‘Lees dan maar voor’, zucht ik. ‘En stuur dat engeltje er dan maar achteraan.’
Hij zegt niets. Hij neemt plaats op zijn kruk, en zoekt de woorden.
Onuitgesproken heeft hij het meeste al gedaan.